MKB Actueel
Laag tarief bij tijdelijk gebruik van meer dan zes maanden

De staatssecretaris van Financiën heeft het beroep in cassatie ingetrokken tegen de uitspraak van Hof Den Haag van 10 april 2025. De uitleg van het hof biedt duidelijkheid omtrent de toepassing van het verlaagd tarief en de startersvrijstelling en draagt bij aan een verbetering van de uitvoerbaarheid van de regeling, aldus de staatssecretaris.
Tijdstipbelasting
Aangezien de overdrachtsbelasting een tijdstipbelasting is, dient de toepassing van het verlaagd tarief en de startersvrijstelling op het moment van verkrijging te worden getoetst. In hoeverre kan aan het hoofdverblijfcriterium worden voldaan als reeds voor of op het moment van de verkrijging vaststaat dat de woning slechts tijdelijk als hoofdverblijf zal worden gebruikt?
Zes maanden
Voor het begrip ‘anders dan tijdelijk’ kan worden aangesloten bij de termijn van zes maanden die in de parlementaire geschiedenis wordt genoemd. Deze termijn van zes maanden kan worden aangehouden voor zowel de hoofdverblijfverklaring als voor de periode van het daadwerkelijk als hoofdverblijf gebruiken van de woning. Een en ander behoudens situaties van oneigenlijk gebruik of misbruik.
Aanmaningskosten terecht, ondanks beroep op verjaring

In 2016 ontvangt een ondernemer een naheffingsaanslag accijns van € 279.058. Zes jaar later, in 2022, ontvangt hij een aanmaning van de Belastingdienst met € 18 aanmaningskosten. De ondernemer betwist deze kosten, omdat hij meent dat zijn belastingschuld is verjaard. Hij stelt dat de uitstelbeschikkingen niet geldig zijn bekendgemaakt aan zijn voormalige boekhouder, waardoor de verjaringstermijn niet wordt verlengd.
Uitstelbeschikkingen niet geldig?
Belastingschulden vervallen na vijf jaar, maar deze termijn wordt verlengd met periodes van betalingsuitstel. De ondernemer betoogt dat de uitstelbeschikkingen niet geldig zijn, omdat:
- Zijn voormalige boekhouder geen machtiging heeft om namens hem op te treden bij de ontvanger over betalingskwesties.
- De Belastingdienst de uitstelbeschikkingen ook aan hemzelf had moeten sturen volgens interne richtlijnen.
- Hij betwijfelt of de boekhouder de beschikkingen daadwerkelijk heeft ontvangen. Het enkel versturen is volgens hem onvoldoende, omdat de ontvangsttheorie geldt.
Verjaringstermijn verlengd
Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank en geeft de Belastingdienst gelijk. Het hof oordeelt dat belastingrechters bevoegd zijn om over verjaring te oordelen bij aanmaningskosten, anders dan bij belastingaanslagen zelf. De boekhouder is een geldige gemachtigde, omdat hij jarenlang namens de ondernemer bezwaar en beroep instelt tegen de naheffingsaanslag zonder dat dit ooit wordt betwist. De bewering dat hij geen gemachtigde is, vindt het hof ongeloofwaardig. Een machtiging voor heffingsaspecten strekt zich gewoonlijk ook uit tot inningsaspecten van dezelfde aanslag.
Bekendmaking aan de gemachtigde is volgens vaste bestuursrechtspraak voldoende. Aanvullende verzending aan de belanghebbende is niet vereist. Het hof verwerpt de stelling over het niet ontvangen van de beschikkingen, omdat deze pas tijdens de rechtszitting wordt geopperd.
Door het verleende uitstel wordt de vijfjarige verjaringstermijn effectief verlengd, waardoor de schuld nog niet is verjaard bij de aanmaning.
Conclusie
Deze uitspraak verduidelijkt belangrijke aspecten van verjaring bij belastingschulden. Uitstel van betaling verlengt de verjaringstermijn effectief. Het is essentieel dat machtigingen aan vertegenwoordigers duidelijk zijn gedefinieerd en dat tijdig wordt geprotesteerd tegen stellingen over bevoegdheden. Bovendien geldt bekendmaking aan een gemachtigde als geldige bezorging volgens het bestuursrecht. Een kopie aan de belanghebbende is niet noodzakelijk.
Beweerde verrekening telt niet mee bij verkrijgingsprijs

Een zakenman koopt in 2010 aandelen voor € 1.961 en verkoopt deze in 2011 voor € 386.947. De Belastingdienst berekent een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 384.986. De zakenman beweert echter dat zijn werkelijke aankoopkosten veel hoger lagen, omdat hij tegelijkertijd vorderingen op de verkoper zou hebben verrekend. De zaak roept de vraag op hoe de verkrijgingsprijs van aandelen moet worden vastgesteld wanneer de koper beweert meer te hebben betaald dan de contractprijs. Telt een beweerde schuldverrekening mee als onderdeel van de aankoopprijs van aandelen?
Aandeelhouder: vorderingen verhogen verkrijgingsprijs
De aandeelhouder stelt dat zijn verkrijgingsprijs aanzienlijk hoger ligt dan de contractprijs. Hij had verschillende vorderingen op zijn zakenpartner uit hoofde van creditcardopnames, weggesluisde huur, voorgeschoten hotelkosten en leningen. In een brief uit december 2010 somt hij deze vorderingen op voor een totaal van ongeveer € 500.000. Volgens hem was het de bedoeling deze vorderingen te verrekenen bij de aankoop van de aandelen, waardoor de werkelijke verkrijgingsprijs veel hoger uitkomt. Ter ondersteuning overlegt hij een verklaring van de zakenpartner uit 2019 waarin deze bevestigt dat schulden werden verrekend.
Inspecteur: contractprijs is leidend
De inspecteur houdt vol dat de verkrijgingsprijs gewoon de contractprijs van € 1.961 bedraagt. Een hogere verkrijgingsprijs is alleen mogelijk als wordt bewezen dat daadwerkelijk een hogere tegenprestatie is gegeven. De beweerde verrekening van vorderingen is niet aantoonbaar, aldus de inspecteur. Bovendien hadden die vorderingen geen waarde, omdat de zakenpartner ‘technisch failliet’ was. Er bestaat geen causaal verband tussen de beweerde vorderingen en de aankoop van aandelen. De brief uit 2010 toont juist aan dat de vorderingen toen nog bestonden, niet dat ze waren verrekend, aldus de inspecteur.
Oordeel van het hof
Het hof verwerpt alle standpunten van de aandeelhouder en bevestigt de verkrijgingsprijs van € 1.961. Het hof oordeelt dat de aandeelhouder faalt in zijn bewijslast op drie cruciale punten:
- Geen bewijs van hogere aandelenwaarde. De aandeelhouder toont niet aan dat de aandelen ten tijde van aankoop meer waard waren dan de betaalde prijs. Hij had geen waarderingsrapporten en wist zelf niet eens wat de waarde was.
- Waardeloze vorderingen. De beweerde vorderingen hadden geen waarde, omdat de zakenpartner ‘technisch failliet’ was en er niets verhaalbaar was.
- Ontbrekend causaal verband. Er bestaat geen verband tussen de vermeende verrekening en de aandelenaankoop. De brief uit december 2010 toont juist dat vorderingen toen nog bestonden, niet dat ze waren verrekend.
De verklaring van de zakenpartner uit 2019 is volgens het hof een onbetrouwbare reconstructie achteraf die inconsistent is met andere feiten. Het hof concludeert dat geen sprake is van verrekening van vorderingen bij de aankoop.
Degelijk bewijs
Deze uitspraak benadrukt het belang van degelijk bewijs bij het vaststellen van verkrijgingsprijzen van aandelen. Beweringen over verrekening van vorderingen moeten concreet worden onderbouwd met betrouwbare documentatie uit de tijd van de transactie. Vorderingen op insolvente debiteuren hebben geen waarde en kunnen niet als tegenprestatie gelden. Voor aandeelhouders geldt: zorg voor duidelijke documentatie van alle aspecten van de tegenprestatie bij aankoop en verkoop van aandelen. Achteraf gereconstrueerde verklaringen hebben weinig bewijswaarde.